Een scherm van de Vogala-app |
Zoals veel talen wordt het
Nederlands onderverdeeld in
drie tijdvakken:
Oudnederlands,
Middelnederlands en
Nieuwnederlands. Het
Oudnederlands werd tussen 500 en 1150 gesproken in Nederland en
Vlaanderen (plus een stukje Noordwest-Frankrijk en een strookje
Rijnland ten oosten van Limburg, maar zonder Friesland en Groningen,
waar Fries de taal was). Geschreven werd het ook, maar meestal als
losse woordjes, zoals
glossen, in Latijnse
teksten.
Het is niet zo dat de mensen in het jaar 1150 overschakelden naar een
nieuwere taal, zoals wij in 1996 met z'n alle
pannenkoek gingen schrijven in plaats van
pannekoek. De middeleeuwse overgang ging heel geleidelijk. Er was ook
geen standaardtaal, alleen een conglomeraat van verwante dialecten.
De overgang van oud- naar middel- en tenslotte nieuw Nederlands wordt
onder meer gezien in het afzwakken van volle klinkers in de richting
van een sjwa, de klank in de.
Dit wordt
klinkerreductie
genoemd. Bijvoorbeeld:
oud middel modern
vogala vogele vogels
brecan breken breken
Het Oudnederlands wordt beschreven in
het Oudnederlands Woordenboek, dat 4.500 trefwoorden telt. Het is
online te raadplegen: http://gtb.inl.nl/.
Ter vergelijking: het WNT telt 400.000 trefwoorden.
Romeinen als
Tacitus
schreven Latijn, maar soms moet hij Nederlands gebruiken,
bijvoorbeeld als hij schrijft dat het Romeinse leger in het jaar 107 apud
Wadam
een riviertje (de Linge) oversteekt bij Wadam,
het tegenwoordige Wadenoijen
bij Tiel. Dat dorpje had geen Romeinse naam, alleen een Nederlandse.
Daarin is het woord wad
te herkennen, doorwaadbare plaats. Het is het oudste Nederlandse
woord dat is overgeleverd.
Ook
de monniken, die enkele eeuwen na Tacitus de pen, beter gezegd de
ganzenveer, ter hand namen, schreven Latijn. En ook zij moesten voor
plaatsnamen, grondsoorten of traditionele spreuken soms uitwijken
naar de volkstaal. In de (Latijnse) Salische Wet (begin 6e eeuw, maar
nog van toepassing in sommige koninklijke families waar vrouwen de titel
niet kunnen erven) komt het eerste Nederlandse zinnetje voor: Maltho,thi afriolito
– de formule voor de vrijlating van een lijfeigene: Ik
verklaar voor het gerecht: Ik laat je vrij, onvrije!
Een laatste voorbeeld, ook uit de Lex Salica:
rosridio,
het rijden op een gestolen paard, vergelijk joyrijden.
In
1932 bekeek een Engelse germanist de laatste bladzij van een
Oudengels prekenhandschrift uit de abdij van
Rochester in Kent.
Daar stonden geen preken, maar – heel gebruikelijk – losse
zinnetjes om een nieuwe ganzenveer te proberen. Prof. Frits van Oostrom vergelijkt het met een kladblok
in een vulpenwinkel. Een West-Vlaamse kopiist schreef hier in de
11e eeuw: Hebban olla uogala nestas hagunnan hinase hi(c) (a)nda thu uuat unbidan uue nu.
Alle vogels zijn nesten begonnen, behalve ik en jij. Waar wachten wij
nu op? Een verliefde monnik. Of wellicht gewoon een populair deuntje
destijds. (De oude tekst leest iets makkelijker als je bedenkt dat
toentertijd een 'v' hetzelfde werd geschreven als een 'u', terwijl de
moderne 'w' als 'uu' werd geschreven.)
De
vraag of dit het oudste Nederlandse zinnetje is, is niet aan de orde.
Er zijn beslist oudere teksten, al zijn die veel minder literair.
Wijlen Gerrit Komrij schreef: Wij
hebben het een beetje getroffen met dat eerste zinnetje uit de
Nederlandse literatuur. […] Het had ook een ander zinnetje kunnen
zijn, zomaar een notitie – 'Molenaar, twee zakken meel graag'.
De vraag is nog wel, of dit
Nederlands is. Het kan ook West-Vlaams zijn met een Kents accent, of, een beetje onbeholpen, Kents uit de mond van een Vlaming.
Bedenk wel, dat de diverse Germaanse talen en dialecten in het jaar
duizend-zoveel veel minder uit elkaar waren gegroeid dan nu.
Wat hebben deze vogels met computers
te maken? De schakel is prof. Van Oostrom. Die bedacht een
app voor de
iPad, waarop enkele oude teksten
driedubbel vertoond worden: als geluidsfragment, zoals het indertijd
– misschien – geklonken heeft, als middeleeuwse tekst en in
moderne vertaling. Olla vogala valt een beetje buiten de boot omdat
deze tekst nu juist bedoeld was als geschreven
tekst, namelijk om de nieuw gesneden pen te proberen. De andere
teksten in deze app – zoals Van den vos Reynaerde – zijn echter
vooral bedoeld om voorgedragen te worden. De gemiddelde middeleeuwse
troubadour was analfabeet en
bovendien
straatarm.
Literatuur werd mondeling doorgegeven, boeken – handschriften –
waren voor de rijke elite, als die al het lezen machtig was. Niet
voor niets noemt Van Oostrom het vroegste deel van zijn
literatuurgeschiedenis Stemmen op schrift.
Hoe
het Nederlands in de 12e en 13e eeuw werkelijk
klonk, zal nooit meer achterhaald
worden. Enige voorzichtigheid blijft geboden. Paleograaf Van der Gouw
waarschuwde nadrukkelijk dat oude handschriften mogen worden
getranscribeerd, maar het moet niet te gek worden: Pogingen
om oud-nederlands te spreken behoren niet tot beoefening van de
paleografie.
Niettemin, de
Vogala-app van Van Oostrom smaakt naar meer en hij is ook
geestdriftig ontvangen.
Aan uitbreiding met meer teksten wordt gewerkt, en er komt ook een
Vogala-versie voor
android.
Aan een webversie wordt ook gewerkt, te lanceren medio februari a.s.
Gratis te
downloaden: https://itunes.apple.com/nl/app/vogala/id788511078
Deze uitweiding over de Vogala-app gaat meer over taal dan over computers. Daarom is hij meer op z'n plaats in dit blog dan op de senioreninloop van dinsdagmiddag 21 januari. Daar zal wel aandacht worden besteed aan deze app. Citaten van Van Oostrom (en Komrij) zijn ontleed aan Stemmen op schrift, uitgave Bert Bakker, Amsterdam, 2006.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten